Het allocatiemodel verdeelt de eerste-geldstroom (Rijksbijdrage en collegegelden) van de UvA. Het bepaalt hoeveel budget de faculteiten krijgen toegewezen en vormt de basis van de begrotingscyclus van de UvA.
Het toenmalige College van Bestuur vond het belangrijk om in het licht van het IP 2015-2020 te toetsen of het bestaande allocatiemodel nog past bij de uitgestippelde strategie en de huidige situatie van de universiteit. Daarom wilde het CvB het allocatiemodel onder de loep nemen en daarover een brede discussie voeren.
In oktober 2015 heeft het CvB een plan van aanpak vastgesteld om te komen tot een allocatiemodel dat breed gedragen wordt door de academische gemeenschap. In mei 2016 gingen een werkgroep en klankbordgroep gingen aan de slag en iedere medewerker en student had de kans om ideeën aan te dragen. Zo waren er themabijeenkomsten en kon iedereen voorstellen en adviezen indienen. De werkgroep allocatiemodel verwerkte de inbreng en presenteerde eind oktober 2016 een voorstel voor een breed gedragen nieuw allocatiemodel aan het College van Bestuur.
In dit rapport ‘Transparantie en eenvoud in financiering: ruimte voor beleid’ worden voorstellen gedaan voor herziening van het allocatiemodel met ingang van begrotingsjaar 2019.
Het voorstel van de werkgroep kenmerkt zich door meer transparantie, aansluiting bij de externe financiering en erkenning van specifieke activiteiten in specifieke budgetten.
Belangrijkste bevindingen uit eindrapport:
Uit de reacties van faculteiten en Universitaire Onderzoekscommissie en de besprekingen die hier over zijn gevoerd, bleek dat het voorstel van de werkgroep op hoofdlijnen op draagvlak kon rekenen bij de UvA. Op een beperkt aantal punten bleek aanpassing ten opzichte van het voorstel van de werkgroep verstandig. Aan de hand van het eindrapport en de daarin opgenomen voorstellen voor een nieuw model hebben het College van Bestuur en de decanen zich gezamenlijk gebogen over het nieuwe allocatiemodel en de wijze waarop het kan worden ingevoerd. Deze gesprekken leidden echter tot enkele nieuwe vragen; met name over de verdeling van capaciteits- en beleidsbudgetten in relatie tot de variabele inzet van de eerste geldstroom. Voordat er tot een voorstel voor een nieuw allocatiemodel kon worden besloten, was een meer fundamentele discussie over het beleid van de UvA daardoor gewenst.
Het College van Bestuur en de decanen hebben in de afgelopen maanden de beleidsdiscussie verder gevoerd. Het voorstel voor het vernieuwde allocatiemodel is daarmee gebaseerd op het voorstel van de werkgroep, rekening houdend met de eerder genoemde veranderingen en de reacties van de decanen op het eerste voorstel.
Het nieuwe allocatiemodel leidt niet tot een strategische koerswijziging van de UvA met een andere verdeling van de middelen. Er is sprake van een model dat de bestaande strategie en het bestaande profiel ondersteunt en ruimte biedt voor vernieuwing.
Het model faciliteert de strategie van de universiteit zoals beschreven in het Instellingsplan (IP):
Het is nu meer gedetailleerd uitgewerkt, zodat het voor langere tijd kan dienen als basis voor het vaststellen van budgetten en het opstellen van begrotingen. In dit kader hebben meer technische aanscherpingen plaatsgevonden. In de komende jaren zullen deze verder via nadere keuzes in kaderbrieven en concrete begrotingen vorm krijgen.
Een uitwerking hiervan is dat de koppeling tussen onderwijs en onderzoek zichtbaarder en sterker is gemaakt door een opslagfactor van 25% te hanteren op het variabele onderwijsbudget. Op elke € 100 (variabel) onderwijsbudget wordt dus € 25 onderzoeksbudget verstrekt. Dit stelt faculteiten in staat om de onderzoeksinspanning mee te laten bewegen met de ontwikkeling van studentenaantallen.
Sommige opleidingen zijn duurder dan andere. De UvA houdt daar rekening mee en gebruikt momenteel een bekostigingsfactor per faculteit. Deze is gebaseerd op onderzoek van het Higher Education Funding Council for England (HEFCE). In de Rijksbijdrage wordt onderscheid gemaakt tussen alfa/gamma (x1), bèta (x1,5) en medisch (x3). De meeste Nederlandse universiteiten volgen deze indeling in hun eigen allocatiemodellen.
De bekostigingsfactoren die de UvA op dit moment gebruikt kennen enkele nadelen:
Om deze redenen wordt voorgesteld de op HEFCE gebaseerde bekostigingsfactoren los te laten en aan te laten sluiten op de externe bekostiging Rijksbijdragen en collegegelden.
In de Rijksbijdrage wordt onderscheid gemaakt tussen alfa/gamma (x1), bèta (x1,5) en medisch (x3). Het collegegeld is voor alle opleidingen gelijk. Hiermee rekening houdend zijn de bekostigingsfactoren in het allocatiemodel 1,00 voor lager bekostigde opleidingen, 1,29 voor hoog bekostigde opleidingen en 2,22 voor top bekostigde opleidingen. De bekostigingsfactor is berekend op basis van het aantal inschrijvingen en graden, prijzen per inschrijving en graad (1e brief 2017) en het collegegeldtarief. De factor is een gewogen gemiddelde van de voor collegegeld gecorrigeerde factor voor het aantal studiepunten en de ongecorrigeerde factor voor diploma’s.
Dit is in het huidige model een omvangrijke budgetcomponent waarvan slechts duidelijk is dat hij in het verleden is ontstaan, maar een verdere rationalisatie ontbreekt. Het is een breed gedeelde wens om een betere onderbouwing aan dit budget te geven. Dit budget is vervallen en min of meer vervangen door capaciteitsbudgetten en beleidsbudgetten (gelijk % voor alle faculteiten).
Invoering van het nieuwe allocatiemodel leidt er toe dat er een verandering wordt aangebracht in het systeem waarmee budgetten bij de UvA worden verdeeld en aan de faculteiten worden toegedeeld. Door de transparantie en aansluiting op de buitenwereld is het meer dan ooit op alle niveaus in de UvA mogelijk om met elkaar te spreken over de financiële consequenties van inhoudelijke keuzes. Het allocatiemodel biedt de UvA een robuuste basis voor alle leidinggevenden en medewerkers om dit gesprek aan te gaan. Het biedt de UvA daarmee een belangrijke basis voor het beleid en de uitvoering van de strategie in de komende jaren.
Omdat het allocatiemodel geldt als een van de hoofdlijnen van de begroting wordt de gebruikelijke wijze van instemming en publicatie gevolgd. De Academische Gemeenschap kan vanaf 5 december 2017 kennis nemen van het voorstel via denkmee.uva.nl. Tot en met 19 december 2017 kunnen zij via dat platform reageren op het voorstel. Na afloop van de consultatieperiode neemt het College van Bestuur de opmerkingen van de Academische Gemeenschap in overweging en komt vervolgens tot een voorgenomen besluit. Vervolgens wordt het voorstel aangeboden aan de medezeggenschap ter instemming. Ook zullen de reacties van de academische gemeenschap gebundeld worden aangeboden aan de Gezamenlijke Vergadering (GV). Pas na afloop van de instemmingsperiode zal een definitief besluit worden genomen door het CvB, zodat rekening gehouden kan worden met de vragen en punten van de GV. Afronding van het instemmingsproces wordt eind februari verwacht. Mocht blijken dat meer tijd nodig is voor GV en CvB om van gedachten te wisselen, zal de planning worden aangepast. Na vaststelling zal het nieuwe allocatiemodel met ingang van het volgende begrotingsjaar gebruikt worden, te beginnen bij het opstellen van de Kaderbrief 2019.